Zijn de tarieven in de Financiële Paragraaf te laag?

Door mr. Talin Stepanian-Tuken en Grytsje van den Bergs, Ottenschot Letselschade

De gevolgen van een ongeval kunnen dermate ernstig zijn dat direct na het ongeval, maar ook voor wat betreft de toekomst een benadeelde hulpbehoevend zal blijven. Denk daarbij aan schoonmaken, koken, boodschappen doen, verzorging van de kinderen, persoonlijke verzorging, verplegende taken etc.

In dit artikel beschrijven we hoe hier in de letselschadepraktijk nu vaak mee omgegaan wordt. Ook bespreken we een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep die wellicht reden is om deze huidige aanpak eens kritisch te beoordelen.

Richtlijn huishoudelijke hulp
Voor de eerste periode na het ongeval wordt in principe gebruik gemaakt van de richtlijn huishoudelijke hulp. De richtlijn is ontwikkeld door de Letselschade Raad en is bedoeld om discussies omtrent de vergoeding voor mantelzorg te voorkomen dan wel te beperken.

Hierbij gaat het om zowel ontvangen mantelzorg en hulp in de huishouding vanuit het sociaal netwerk van de benadeelde, voor wat betreft de taken die de benadeelde voor het ongeval zelf verrichtte. Verplegende en verzorgende taken vallen niet onder deze richtlijn, net zoals de kosten van professionele kinderopvang.

De richtlijn werkt met normbedragen, waarbij rekening wordt gehouden met de samenstelling van een gezin. Immers zijn er bij een gezin met jongere kinderen meer huishoudelijke taken te verrichten dan voor een alleenstaande. Wanneer deze normbedragen niet voldoende dekkend zijn dan kan de benadeelde hiervan afwijken en de concrete schade vorderen.

Ook wordt rekening gehouden met de mate van beperking en het aandeel van de benadeelde voor het ongeval. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘licht/matig beperkt’ en ‘zwaar beperkt’. Waarbij voor die laatste een hoger tarief van toepassing is. Wanneer de benadeelde voor het ongeval 50% van de huishoudelijke taken verrichtte en volledig en zwaar beperkt is in het verrichten van deze taken, wordt ook 50% van het hoge normbedrag vergoed.

Na de eerste drie maanden volgt een beoordelingsmoment om na te gaan of de vergoeding van de mantelzorg op basis van de richtlijn nog voldoet. Wanneer na de eerste drie maanden blijkt dat nog gebruik wordt gemaakt van mantelzorg wordt, op basis van de richtlijn, deze zorg vergoed tegen een uurtarief van € 11,- voor de drie opvolgende maanden. Dit tarief wordt periodiek geïndexeerd.

Hoe verder?
Hoe dan verder na het eerste halfjaar en hoe om te gaan met verplegende en verzorgende taken?

Voor wat betreft de huishoudelijke hulp en mantelzorg dient de verzekeraar na dit eerste halfjaar een redelijke vergoeding te betalen, aldus de richtlijn huishoudelijke hulp. In de praktijk wordt vaak doorgerekend met het tarief van € 11,- per uur voor hulp die nog verleend wordt vanuit het sociaal netwerk van de benadeelde.

Johanna Kruidhof arrest
Voor wat betreft verplegende en verzorgende taken is een bekende uitspraak het Johanna Kruidhof arrest. De elfjarige Johanna Kruidhof loopt als gevolg van een ongeval ernstige brandwonden op. Haar ouders begeleiden en verplegen haar zelf thuis na het ongeval. De ouders eisten hiervoor een schadevergoeding. De Hoge Raad oordeelde dat Johanna op grond van artikel 6:107 BW aanspraak kon maken op een vergoeding voor de geleden vermogensschade wegens de verzorging en verpleging. Dat de verzorging werd uitgevoerd door haar ouders, en dat hiervoor dus niets was betaald, deed niets af aan haar recht op vergoeding, aldus de Hoge Raad.

Voor de vergoeding van de kosten mag de rechter geen hogere vergoeding toewijzen dan het geschatte bedrag van de bespaarde kosten van de professionele zorg en verpleging. Het gaat dus om een maximum en niet om een onverkort geldende aanspraak op vergoeding van het professionele tarief.

Handreiking Zorgschade
In 2017 is de Handreiking Zorgschade van de Letselschaderaad ingevoerd waarin ook uitdrukkelijk wordt gesteld dat de professionele tarieven de bovengrens vormen en dat wordt geadviseerd andere tarieven te hanteren voor informeel verleende zorg door familie en vrienden. Deze tarieven zijn vastgesteld in de Financiële Paragraaf.

Financiële Paragraaf
In de Financiële Paragraaf wordt onderscheid gemaakt voor het soort zorg dat verleend wordt. Deze vormen van zorg worden beschreven in de Financiële Paragraaf. Per soort zorg wordt een apart tarief gehanteerd te weten;

Verpleging € 30,- per uur
Persoonlijke verzorging € 17,- per uur
Begeleiding individueel € 22,- per uur
Huishoudelijke hulp € 11,- per uur
Toezicht passief en actief € 11,- per uur

Deze tarieven worden in de praktijk vaak toegepast om ook de toekomstige schade te bepalen. De hoogte van het tarief is erg belangrijk om de toekomstschade goed in kaart te brengen. Met name voor jonge benadeelden die hulpbehoevend zijn geraakt kan deze schade fors oplopen.

Het moet niet zo zijn dat er te weinig wordt vergoed. De benadeelde blijft dan immers achter met een hulpbehoevendheid waar tegenover onvoldoende schadevergoeding staat. Dat is uiteraard niet wenselijk. En in hoeverre is het reëel om altijd uit te gaan van hulp vanuit het sociaal netwerk? Stel dat de mantelzorg door omstandigheden niet meer kan worden verleend, dan is de benadeelde aangewezen op professionele hulp die dan duurder zou zijn.

Uitspraak Centrale Raad van Beroep
Zeer recent (augustus 2023) is er een uitspraak gewezen door de Centrale Raad van Beroep waarin een oordeel gegeven wordt over de hoogte van het PGB-uurtarief voor huishoudelijke ondersteuning. Het gaat hierbij om huishoudelijke hulp door iemand uit het sociaal netwerk van de hulpbehoevende. De Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het College van B&W een verkeerd uurtarief gehanteerd heeft voor huishoudelijke ondersteuning door iemand uit het sociaal netwerk.

Het uurtarief dat het college hanteerde was € 16,35 voor een periode van drie maanden en aansluitend een uurtarief van € 12,50 voor een periode van bijna vijf jaar.

Hierbij dient uitdrukkelijk vermeld te worden dat deze uurtarieven brutobedragen zijn. De eerdergenoemde bedragen van de richtlijn en de financiële paragraaf betreffen nettobedragen. Het is derhalve lastig om deze bedragen een op een met elkaar te vergelijken. Hoeveel van een brutobedrag overblijft, is per situatie anders en afhankelijk van veel factoren. Het inkomen van de betrokkene is een van de factoren die hierbij een rol speelt.

Oude Wmo
De Centrale Raad van Beroep beargumenteert haar beslissing door allereerst te verwijzen naar de oude wet Wmo, en dan met name naar het oude wetsartikel 21a. Uit dit wetsartikel blijkt dat van de gemeente verwacht wordt dat zij basistarieven vastlegt voor het verlenen van huishoudelijke verzorging en dat deze basistarieven onder andere worden vastgesteld op basis van:

  1. Reële kostprijzen van de onderscheidenlijke vormen van huishoudelijke verzorging.
  2. Inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden die nodig zijn voor het leveren van huishoudelijke verzorging.

Samenvattend, de basistarieven worden niet alleen vastgesteld op basis van reële tarieven. Ook wordt er naar de kwaliteit en de inzet van de hulpverlener/aanbieder gekeken.

Met de invoering van dit wetsartikel werd in het verleden beoogd om een einde te maken aan lagere prijzen en bezuinigingen op personeel binnen de huishoudelijke ondersteuning. De bedoeling was de kwaliteit en deskundigheid van het personeel binnen de huishoudelijke ondersteuning te blijven waarborgen. Voorkomen moet worden dat gemeenten zich te veel richten op de prijs en minder op de kwaliteit ervan.

Wmo 2015
Vervolgens beargumenteert de Raad haar beslissing door te verwijzen naar de totstandkoming van de huidige Wmo 2015. Alhoewel uit de Wmo 2015 niet blijkt welk PGB-uurtarief toereikend is, is uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze wet duidelijk naar voren gekomen dat een reële prijs en de kwaliteit van de huishoudelijke ondersteuning gewaarborgd dient te blijven.

Dit bracht de Centrale Raad van Beroep ertoe om in dit specifieke geval voor het minimale PGB-uurtarief van huishoudelijke ondersteuning door iemand uit het sociaal netwerk aan te sluiten bij de geldende Cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen, en Thuiszorg (Cao VVT). Concreet houdt dit volgens de Raad in dat “voor de minimale hoogte van het bedrag moet worden uitgegaan van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren”.

Vanaf maart 2023 was dit tarief € 18,88 inclusief vakantietoeslag en tegenwaarde van de verlofuren. Dit betreft een brutobedrag en kan derhalve niet een op een vergeleken worden met de eerder genoemde bedragen uit de richtlijn en de financiële paragraaf.

Een kanttekening die geplaatst kan worden bij het argument van de Raad, is dat er moeilijk een vergelijking kan worden gemaakt over de kwaliteit van de geleverde hulp door een professional en door een persoon uit het sociaal netwerk. Wellicht laat de Raad zich hier in de toekomst ook nog over uit.

Conclusie
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat bij de beoordeling van de vergoeding voor huishoudelijke hulp minimaal mag worden uitgegaan van een PGB-uurtarief.

In de uitspraak van de Raad wordt het uurtarief voor 2023 vastgesteld op € 18,88 bruto. Dit tegenover € 11,00 netto conform de richtlijn. Zoals eerder aangegeven laten deze bedragen zich lastig met elkaar vergelijken. Hoeveel er netto overblijft van het genoemde brutobedrag is situatie afhankelijk en zou in iedere casus opnieuw berekend moeten worden.

Wanneer deze berekening wordt gemaakt kan het voorkomen dat de betrokkene conform de richtlijn ten onrechte een lager uurtarief vergoed krijgt. Het kan echter ook zijn, met name bij betrokkenen met een hoog inkomen, dat het bedrag volgens de richtlijn hoger uitkomt.

De uitspraak van de Raad is reden voor behandelaren van letselschadezaken om kritisch te (blijven) kijken naar de huidige richtlijn van de huishoudelijke hulp en de financiële paragraaf. Het woord ‘minimaal’ waar de Raad in haar uitspraak naar verwijst, toont onzes inziens aan dat letselschade behandelaren bij de beoordeling van het uurtarief altijd het gunstigste tarief voor de betrokkene moet toewijzen.

Om de betrokkenen niet tekort te doen, is het bovendien in bepaalde zaken bovendien verstandig om (een) voorbehoud(en) op te laten nemen, zodat in de toekomst eventueel op de schade teruggevallen kan worden. Daarbij valt te denken aan een voorbehoud voor een wijziging in situatie, zoals in eerste instantie hulp kunnen krijgen uit het sociaal netwerk, maar in de toekomst door omstandigheden aangewezen te zijn op professionele hulp. Dit zorgt immers voor een verhoging van het uurtarief en daarmee een verhoging van de schade van betrokkene. Verder kan ook gedacht worden aan het opnemen van een voorbehoud voor het eigen bijdrage tarief van de WMO. De WMO is, zoals bovenstaand beschreven, de afgelopen jaren aan veranderingen onderhevig geweest. Ook in de toekomst zullen zich hierin weer veranderingen voordoen. Zo is reeds bekend gemaakt dat het kabinet heeft besloten dat de eigen bijdrage voor de WMO per 1 januari 2026 inkomensafhankelijk zal worden, waardoor de eigen bijdrage fors kan toenemen.

Kortom, letselschadezaken regelen houdt maatwerk in en een kritische blik is in iedere zaak opnieuw vereist.

Bronnen:

 

Talin Stepanian-Tuken is NIVRE Register-Expert bij Ottenschot Letselschade
Grytsje van den Bergs is NIVRE Register-Expert bij Ottenschot Letselschade