Verzoeker is op 28 september 2013, rijdend op een motor, aangereden door een personenauto die werd bestuurd door een bij Allianz verzekerde bestuurder. Allianz heeft aansprakelijkheid erkend. Ten tijde van het ongeval exploiteerde verzoeker een eenmanszaak. Begin juli 2017 is Allianz een onderzoek gestart jegens verzoeker, in het kader waarvan verzoeker een aantal maanden door een onderzoeksbureau is geobserveerd. In een e-mail van 28 november 2017 heeft Allianz aan de advocaat van verzoeker kenbaar gemaakt dat zij een persoonlijk onderzoek was gestart, omdat het feitenonderzoek onvoldoende uitsluitsel gaf.
Op 2 oktober 2017 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend, dat ertoe strekte Allianz te veroordelen tot betaling van verschillende bedragen vanwege verlies aan verdienvermogen. Op 11 januari 2018 heeft verzoeker in een (aanvullend) verzoekschrift verzocht voor recht te verklaren dat het in opdracht van Allianz uitgevoerde persoonlijke onderzoek onrechtmatig is geweest en dat dat derhalve niet door Allianz mag worden meegewogen bij de beoordeling van de letselschadezaak. Bij beschikking van 30 maart 2018 heeft de rechtbank de verzoeken afgewezen, en daartoe overwogen dat sprake was van meerdere geschilpunten, die van zodanige aard waren dat geen sprake was van een deelgeschil. Verzoeker verzoekt thans voor recht te verklaren dat het in opdracht van Allianz uitgevoerde persoonlijk onderzoek op onrechtmatige gronden is uitgevoerd en jegens verzoeker onrechtmatig is geweest en dat het dientengevolge verkregen bewijs niet door Allianz mag worden meegewogen bij de beoordeling van de letselschade.
Allianz voert aan dat het verzoek zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschil. Ten opzichte van het eerste deelgeschil, dat in feite een verkapte bodemprocedure was, is volgens Allianz niets gewijzigd: nog steeds spelen er tal van geschilpunten die niet in een deelgeschil kunnen worden beslecht. Dit verweer wordt verworpen.
Allereerst verschilt het huidige verzoek van het eerdere verzoek waarop de rechtbank heeft beslist. De aard van het verzoek in de eerdere procedure bracht met zich dat ter beoordeling van het in die zaak voorliggende geschil – de vraag of partijen waren gebonden aan de conclusies van een deskundigenrapport – in feite moest worden beslist over een groot aantal geschilpunten. De aard en het aantal van die geschilpunten bracht met zich dat in wezen over een vrijwel compleet geschil moest worden geoordeeld. In het huidige geschil wordt enkel de vraag voorgelegd of Allianz de door middel van het persoonlijk onderzoek verkregen informatie tegen verzoeker mag gebruiken. Ter beantwoording van die vraag behoeven niet een groot aantal deelvragen te worden beantwoord. Dat ook na de beslissing in het onderhavige geschil nog vele geschilpunten resteren, te weten de geschilpunten bedoeld in het eerdere deelgeschil, staat op zich niet in de weg aan de behandeling van een geschil in het kader van een deelgeschilprocedure. Het is volgens de wetgever ook geen bezwaar dat er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures nodig blijken te zijn om tot een alomvattende afwikkeling van de zaak te komen.
Voorts is relevant dat (een van) de reden(en) voor het vastlopen van de onderhandelingen juist is gelegen in het feit dat de rechtmatigheid van de verkrijging van de met het persoonlijke onderzoek vergaarde informatie wordt betwist.
Ten slotte kan een oordeel over het onderhavige geschil nog waarde hebben in een bodemprocedure.
Subsidiair stelt Allianz dat het persoonlijk onderzoek niet onrechtmatig was. In de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek is bepaald onder welke voorwaarden een dergelijk onderzoek kan worden ingesteld. Allereerst is van belang welk doel dat onderzoek voor Allianz had. Uit de e-mail van 28 november 2017 blijkt dat enkel de daarin genoemde inconsistenties in de verstrekte informatie en het ontbreken van de verzochte informatie voor Allianz aanleiding waren om een persoonlijk onderzoek te gelasten. Aldus is de stelling van Allianz dat het persoonlijk onderzoek ook is gelast in verband met de onduidelijkheid over het antwoord op de vraag welke door verzoeker gestelde klachten zijn ontstaan door het ongeval, welke klachten pre-existent zijn, en wat de restcapaciteit van verzoeker is, niet juist. Artikel 1.1 GPO impliceert dat enkel tot een persoonlijk onderzoek kan worden besloten indien dat onderzoek uitsluitsel kan geven bij de bepaling van – in dit geval – een aanspraak op schadevergoeding. Daartoe is het gebruikte middel in dit geval echter evident ongeschikt. Er moet van worden uitgegaan dat het persoonlijk onderzoek diende om opheldering te krijgen over de door Allianz gestelde inconsistenties (onder meer dat verzoeker zijn bedrijf in stand houdt met de inschrijving in de Kamer van Koophandel, terwijl hij stelt arbeidsongeschikt te zijn en de confrontatie met de bouwsector niet te willen en dat volgens verzoeker schade zou worden geleden, doordat in zijn appartement nog veel moet worden geklust, hetgeen hij niet meer zelf kan doen, terwijl hij ook stelt dat hij zijn appartement eigenhandig al heeft opgeknapt/gerenoveerd) en ter verkrijging van ontbrekende informatie (zoals de winst- en verliesrekening over de jaren 2014 tot en met 2016, de belastingaangiftes en belastingaanslagen en een overzicht van facturen). Door middel van de observaties worden de bedoelde inconsistenties echter niet opgehelderd en kan de ontbrekende informatie niet worden verkregen.
Voorts voldoet het persoonlijk onderzoek niet aan het subsidiariteitsvereiste van artikel 3 GPO. De gekozen methode was ongeschikt en vormde, mede gezien de aard van het onderzoek, een onnodige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. De informatie die Allianz wilde verkrijgen had op een aanzienlijk minder ingrijpende en doeltreffender manier verkregen kunnen worden. Allianz had er voor kunnen kiezen om verzoeker uit te nodigen voor een interview, waarin de gestelde inconsistenties aan de orde konden worden gesteld. Het feit dat, en de reden waarom, daarna volgens Allianz nog stukken ontbraken, had dan eveneens aan de orde kunnen worden gesteld. Voor zover het bij derden in te winnen informatie betrof, had Allianz verzoeker kunnen verzoeken haar te machtigen die informatie in te winnen.
Allianz heeft ten slotte niet voldaan aan het vereiste van artikel 8.3 en 8.4 GPO. Allianz heeft immers niet de in die bepalingen bedoelde opdrachtverstrekking overgelegd. Daarom kan niet worden beoordeeld of voldaan is aan het voorschrift van artikel 8.3 GPO, te weten of in de opdrachtverstrekking aan het onderzoeksbureau is vermeld wat het doel en de aard van de opgedragen observaties zijn, en of aan het onderzoeksbureau de in artikel 8.4 GPO bedoelde voorwaarden zijn gesteld.
De rechtbank concludeert dat de informatie die is verkregen door middel van het persoonlijk onderzoek moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig verkregen bewijs. Allianz voert nog aan dat het bewijs ondanks dat het onrechtmatig is verkregen, toch kan worden gebruikt. De jurisprudentie biedt inderdaad de ruimte om het onrechtmatig verkregen bewijs te gebruiken ( ECLI:NL:HR:2014:942 ), maar de rechtbank ziet geen aanleiding om die regel ook in dit geval toe te passen. Doorslaggevend is dat de GPO is opgesteld door het Verbond van Verzekeraars. Dit betreft een verbond waartoe Allianz ook behoort. Van Allianz mag derhalve worden verwacht dat zij zich houdt aan de door het verbond opgestelde regels.
Rechtbank Limburg 30 november 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:11505
Bron: Sdu